‘Ik wil hier tot mijn honderdste blijven werken’
‘Toen ik mijn werk bij een aardappelboer kwijtraakte, kwam ik in een dip’, vertelt Marco. ‘Een paar jaar deed ik niets. Er kwamen nog meer kilo’s bij, ik kreeg diabetes en samen met mijn astma zorgde dat ervoor dat ik weinig meer kon. Een maatschappelijk werker nam me mee naar Het Posthuis. Hier werk ik nu alweer drie jaar. Bij de aardappelboer vonden ze dat ik traag werkte. Dat is nu anders. In Het Posthuis doe ik leuk werk dat bij me past, ik voel me hier thuis. Ik zou hier wel tot mijn honderdste willen blijven werken.’
Hout en spijkers
Het grootste deel van de dag brengt Marco door in zijn werkplaats, waar hij industriële kratten van een bedrijf uit Zoetermeer uit elkaar haalt, zodat alle onderdelen opnieuw gebruikt kunnen worden. Het hout, keurig gesorteerd op soort en maat, gaat naar de opslag waar zijn collega’s hun materiaal halen om tuinbanken, kasten, tafels en ander houtwerk van te maken. Klein hout wordt verkocht als haardhout, de snippers gaan in de houtoven. Zo werken Marco en zijn collega’s op een dag heel wat pallets weg. En als de emmer met spijkers vol is, gaan die naar de schroot. De opbrengst is voor de fooienpot. Voor een uitje met de jongens, zodra dat weer kan.
Meer structuur
Eentonig werk? Zeker niet. ‘Geen dag is hier hetzelfde’, zegt Marco. ‘Ik vind het heerlijk om te slopen, daar ben ik ook goed in. En we hebben veel lol met elkaar. Wat ook fijn is, is dat we hier ’s middags warm eten. Dan hoef ik ’s avonds alleen nog maar een paar boterhammen te smeren en heb ik toch gezond gegeten. Als ik niet zou werken, zou ik de hele dag in mijn nest liggen. Mijn dagen hebben nu meer structuur. Van maandag tot donderdag werk ik, op vrijdag plan ik mijn afspraken. In het weekend geniet ik in de buitenlucht met mijn vrienden op het Wilsonplein en in het speeltuintje er tegenover.’
Op de fiets
Tijdens de eerste lockdown heeft Marco zes weken niet gewerkt. Dat werd afgeraden aan mensen met een kwetsbare gezondheid. Marco: ‘Dat was een rottijd. Van EcoSol kwamen ze me elke dag soep brengen. Verder zag ik niemand. Gelukkig mocht ik van de huisarts weer aan het werk, zolang ik maar niet de bus nam. Nu kom ik met de fiets. Dat is nog gezond ook.’